De wet (Hebr. Thora, dat betekent: onderwijzing/instructie/wet) is door God via Mozes gegeven aan het volk Israël. Daarom is het onder het (orthodoxe) Joodse volk al eeuwenlang gebruikelijk om elkaar te onderwijzen in de wet en te discussiëren over de wet.
In engere zin wordt met de wet de tien geboden bedoeld die door God zijn geschreven op de twee stenen tafelen. De wet in bredere zin is de Thora, d.w.z. de vijf boeken van Mozes, deze bevatten 613 ge- en verboden. Dit waren ceremoniële wetten, zoals wetten m.b.t. de offers, offerdienst, priesterdienst, reiniging etc. en morele wetten, zoals het liefhebben van de Here God en de naaste, niet stelen en moorden etc. De ceremoniële wetten zijn beëindigd toen Christus stierf aan het kruis van God. De morele wetten gelden ook nu nog, maar dan in uitgebreidere vorm zoals we later zullen zien.
De wet is volmaakt, omdat God, volmaakt is.
Daarom is heel Psalm 119 een lofzang op de wet en wordt de wet op vele andere plaatsen bezongen. Het principe van de wet is: “doet dit en gij zult leven”, dat is totaal anders dan in het NT, waar het principe is: “het is volbracht”. Christus heeft immers de wet volbracht. De wet openbaart de wil van God en daarmee openbaart de wet ten diepste het wezen van God Zelf. Dit zien we duidelijk als we onze blik richten op het kruis. Dáár worden de heiligheid, rechtvaardigheid en liefde van God ten volle openbaar. Op het kruis zien we dat God, vanwege Zijn heiligheid, de zonde móet oordelen. Hij doet dit ten koste van de allerhoogste prijs: Zijn Zoon. (die de wet volkomen had gehoorzaamd en dus onschuldig was) en daarmee toont Hij Zijn oneindige liefde. Wíj hadden dat oordeel over de zonden verdiend, Híj onderging de volledige toorn van God als Plaatsvervanger voor u, jou en mij!
De wet is gegeven aan het volk Israël maar geldt in bepaalde zin, zoals in het vervolg zal worden aangetoond, ook nu nog: Matth. 5:18 Want voorwaar, Ik zeg u: Eer de hemel en de aarde vergaat, zal er niet een jota of een tittel vergaan van de wet, eer alles zal zijn geschied.
Wat de heidenen, dus de niet joden, betreft staat in de Romeinenbrief dat niemand, nóch de Joden met de wet en de besnijdenis, nóch de heiden te verontschuldigen is. Iedereen heeft gefaald. De heidenen hadden weliswaar niet de wet, maar zij hadden wél de mogelijkheid God te kennen uit de natuur en uit hun geweten. Dit was weliswaar een beperkte manier om God te kennen, veel beperkter dan de wijze waarop de joden God leerden kennen, maar het was absoluut mogelijk Hem te eren door te handelen naar deze beperkte kennis en inzichten. Dit is echter, in zijn algemeenheid, niet gebeurt, men handelde volstrekt tegengesteld aan de kennis die men had kunnen hebben uit de natuur en door het geweten. Dit blijkt uit de volgende teksten:
De wet is gegeven tot onderwijzing met als doel welzijn en bescherming van het volk Israël.
De wet fungeerde als een beschermende muur om het volk. De wet bracht vele goede dingen en hield het verkeerde buiten. Tal van zaken die de wetenschap in onze tijd heeft bevestigd stonden al lang in de Gods Woord opgetekend. (zo is bijvoorbeeld gebleken dat de besnijdenis op de 8e dag de meest gunstige dag is om dit te doen, was isolatie van mensen met melaatsheid verstandig, is het goed niet te stelen en niet te doden, God en elkander lief te hebben etc.).
Al direct na het ontvangen van de wet bleek een tweede functie. Door de wet werd namelijk duidelijk dat niemand in staat was te voldoen aan alle ge- en verboden, die nauwgezet uitgevoerd dienden te worden:
De wet is volmaakt, goed. Het feit dat de wet door geen mens kon worden vol bracht lag dus niet aan de wet, maar ligt volledig aan de kant van de mens. De wet bevestigde elke dag en bij ieder mens dat hij/zij een zondaar was, en dus dat er geen goed in hem/haar was.
Niemand was, omdat hij/zij een zondaar was, in staat tot God te naderen, God is immers heilig en een mens die faalt in het gehoorzamen van de wet is een zondaar. Heiligheid en zonde gaan nooit samen. Het mag dus ook duidelijk zijn dat niemand wedergeboren kan worden door het houden van de wet, simpelweg omdat niemand in staat is de wet te houden. Er is maar één weg tot God en dat is door het geloof in het op het kruis van Golgotha volbrachte werk van de Here Jezus Christus.
Dat brengt ons bij de derde functie van de wet: de wet drijft ons naar Christus. Want als we eerlijk proberen de wet nauwgezet te volgen beseffen we dat we zelf nóóit in staat zijn de wet in zijn geheel te gehoorzamen. Daardoor gaan we beseffen dat er hulp van buitenaf nodig is om tot God te kunnen naderen. Dáárom zond God Zijn Zoon. Namelijk om te doen wat wij niet konden, dat is leven als mens zoals Hij het had bedoeld. Want wat wij niet konden heeft Hij in Zijn oneindige liefde voor ons gedaan! De norm, het volbrengen van de wet, lag al hoog in het OT, maar ligt in het OT nog veel hoger zullen we verderop zien.
De wet was een tuchtmeester, in het Grieks staat hier “paidago’gos”. Ons woord pedagoog komt hier vandaan. Deze paidago’gos, was meer een oppasser dan een opvoeder. Het was in die tijd een slaaf wiens taak het was toe te zien op het gedrag van een kind. Verkeerd gedrag diende gemeld te worden aan de vader en het kind diende beschermd te worden tegen schadelijke invloeden. Als het kind volwassen was geworden betekende dat het einde van de taak van de paidago’gos. Dit geeft exact de taak van de wet weer. De wet paste als het ware op de mensheid, zolang Christus nog niet was gekomen. Dus zolang de mensheid “onvolwassen” was. De wet was de tuchtmeester tot Christus, toen eindigde, net zoals bij de slaaf en het kind, de taak van de wet. Ditzelfde staat in andere woorden in Gal. 4:1/5 daar wordt over een erfgenaam gesproken, die zolang hij onmondig/onvolwassen was onder voogdij stond, tot het moment dat de voogdij eindigde en dat was met de komst van Christus. Daarom staat er geschreven:
De periode/tijd/bedeling waarin men behouden kon worden door het naleven van de wet (en belijden en offeren als men gezondigd had) is beëindigd.
In christelijk Nederland wordt er nogal verschillend gedacht over de wet. In sommige kerken wordt de wet wekelijks voorgelezen en hanteert men de wet als leefregel of wil men de wet volgen uit dankbaarheid. In andere, veelal evangelische, kerken/gemeentes leeft het gevoel dat de wet passé is. De wet hoort bij het OT is de gedachte, want Christus is het einde van de wet. Wij hebben er als NT gelovigen niets mee te maken. We leven in de genadetijd, de wet geldt niet meer. Beide manieren van omgaan met de wet zijn niet correct, want er staat geschreven :
De volgende artikelen zal ik verder ingegaan op deze meningen en op datgene wat naar mijn gedachten de bedoeling is van de wet in onze tijd.